MÖBIUS

Natuurlijk kijk ik toch weer, zodra je binnenkomt:
de wereld wordt te simpel voor de vingers van een hand.
Hetzelfde ouwe liedje valt wanhopig door de mand;
hetzelfde ritueel, maar dan in ander vlees vermomd.

Niet dat 't daarom slechter is. Ik sta nog steeds verstomd
van hoe je telkens terugkomt, en me, bijna nonchalant,
te grazen neemt. Alsof we beiden, langs eenzelfde band,
verbonden zullen blijven, en alleen de tijd zich kromt.

Je legt opnieuw je handen waar mijn lichaan innig gromt.
Ik voel je aan de achterkant van spiegels, gangen, muren
mijnerzijds. Je hart klopt in mijn keel. En dat kan duren,

andermaal, zolang ik leef bij gratie van dit wachten:
dat je opduikt in je oorsprong, en ik dan bij machte
zijn zal eindelijk in te zien hoe alles samenkomt.




Collo, oktober 1994