HEISENBERG

Een van ons tweeën is altijd te veel
en veel te reëel, vlakt de ander uit:
onder je oogopslag wordt ik beschuit
en woorden kruimelen in mijn keel

waarmee ik je nu al genoeg verveel.
Kom ik dan eindelijk zelf tot besluit,
strek jij je al lang en breed overal uit:
deel ik een tweegesprek dat ik speel.

Als alles maar antwoordt, blijf ik heel:
staat 't geen tel meer te kijk als toneel,
ben je aanwijsbaar tot op het bot.

Klikt deze toestand alsnog in 't slot,
moet ik me weer uit het niets benoemen:
offer ik bloemen, in strijd met het lot.




Collo, november 1994