FLEUR

Je bent nu al zover van me vandaan
dat ik je bijna weer aan kan raken.
We delen, als vroeger, hetzelfde laken;
'k voel hoe je je nestelt, tegen me aan,

je stem in m'n oren. Wind aan het raam.
Je adem wordt me een langzaam baken,
diep in de nacht, na een schril ontwaken;
dit bleef behouden binnen je naam.

Ik hoor je nog zeggen hoe, lang nadat
het mij al gewoner dan gras was geworden,
je wakker gelegen hebt, glanzend, omdat

ik het eens meldde, zomaar. - Ik dacht
dat je 't wel wist, toen. Had ik verwacht
dat het dat jaar in elkaar zou storten?




Collo, november 1994