VLIEGEREN

Juli. Hoogzomer. En achter de wegen
verslingert de lucht zicht tot een ver visioen.
Ik lig op mijn rug waar het gras is gaan zweten,
bitterzoet. Bittergroen. Niets meer te doen

dan liggen, en kijken. En liggen. En luister -
een roerloze reiger de middag. Katoen
spant glijdend de leegte. Onhoorbare toon
trilt door in mijn handen. Waar is ze gebleven?

Sprinkhanen knarsen. En cumuluswolken
schemeren door in doorzichtige zij
als ooit haar borsten. Ik zou het vergeten.
Een zweefvliegtuig gleed als een schaduw voorbij -

misschien dat het terugkomt. Misschien dat het terugkomt.
Misschien dat het ooit nog zo terugkomt.