IK ZOU ALS ORPHEUS ZINGEN ...

Ik zou als Orpheus zingen, in de wilde wouden stil,
met mijn lier de wilde beesten tot een zoet gekwispel dwingen
en de wildeman doordringen van het wezen van de dingen
en mijn Eurydice bezingen, mij geroofd om Dodes wil.

En ik zou als Orpheus zoeken als de fluisterende winden
om opnieuw mijn lief te vinden, daar in ginder, ginder land,
ja, mijn Eurydice herwinnen in mijn lied vol liefdesklank,
opdat mijn donker dorstend hart haar weer kan drinken tot het springe -

Ach, als Orpheus! terug te vinden mijn teloor gegane minne,
en mijn Eurydice herwinnen uit de klauwen van dien Vorst!
Als eens Orpheus zou ik zingen, als eens Orpheus zou'k haar minnen:
zij, de vlinder met seringehaar, op 't eeuwig groene mos ...

Maar tevergeefs - ik volg alweer de al te zeer getreden paden,
ik stoor de rust van 't zondagsvolk in 't Amsterdamsche bos
en ik pers slechts dissonanten uit mijn lamgeslagen snaren -
daar vliegen reeds de stenen. Men laat de honden los.