WAAN

De kast is niet goed dichtgedaan.
Ik zie haar in het donker staan.
Een bruine angst spoelt in mij aan:
zij roept mij bij mijn naam

ik kan niet meer bewegen
de deken houdt mij tegen

En pas nu ik dit afschrijf is't
helder wat ik heb gemist:
zij heeft zichzelve weggegrist
en is verpulverd in een kist.